4.1 Montage in een rack
Voor de montage in een rack hebt u twee rack-een-
heden (= 89mm) nodig. Zorg voor extra ruimte bo-
ven en onder de versterker om voldoende ventilatie
te verzekeren.
Om te voorkomen dat het rack topzwaar wordt,
dient de versterker in onderaan in het rack gemon-
teerd te worden. De frontplaat is niet voldoende voor
een veilige bevestiging. Het toestel moet extra
ondersteund worden door zijdelingse rails of door
een bodemplaat.
5De versterker aansluiten
De aansluitingen mogen uitsluitend worden uitge-
voerd resp. gewijzigd bij een uitgeschakeld toestel!
5.1 Ingang
Sluit de uitgang van een voorversterker of een meng-
paneel aan op een van de jackparen in het aansluit-
veld INPUT [6,3mm-jacks (5), cinch-jacks (6) of
XLR-jacks (12)]. Bij brugwerking mogen telkens
alleen de jacks van het linker kanaal (LEFT) aange-
sloten worden. Gebruik bij voorkeur de gebalan-
ceerde XLR- of jackingangen, omdat een gebalan-
ceerde signaaloverdracht de beste storingsonder-
drukking biedt, in het bijzonder bij lange verbindings-
kabels. Het ingangssignaal moet lijnniveau hebben.
5.2 Luidsprekers
In stereowerking kunnen twee luidsprekers resp.
twee luidsprekergroepen op de versterker aange-
sloten worden. De versterker kan in brugwerking ge-
schakeld worden om over het dubbele uitgangsver-
mogen te beschikken. De versterker werkt dan als
eenkanaalsversterker, maar stuurt toch 400W
muziekvermogen naar een luidspreker resp. luid-
sprekergroep van 8Ω.
De aansluiting van de luidsprekers gebeurt via
speakon-jacks. Plug hiervoor de speakon-stekker in
de overeenkomstige jack (zie punt 5.2.1 of 5.2.2) en
draai de stekker naar rechts, tot hij vastklikt. Om de
stekker te verwijderen, schuift u vergrendeling naar
achter en draait u de stekker naar links.
5.2.1 Stereowerking
Het maximale uitgangsvermogen in stereowerking
wordt bij aansluiting van luidsprekers van 4Ωbereikt.
Maar er kunnen ook luidsprekers van 8Ωaange-
sloten worden, waarbij het uitgangsvermogen even-
wel wat afneemt. De luidsprekers moeten belastbaar
zijn met volgende sinusvermogenswaarden:
Luidsprekers van 4Ω: 200W
Luidsprekers van 8Ω: 150W
Voor stereowerking dient u de twee jacks RIGHT en
LEFT (7) in het aansluitveld OUTPUT te gebruiken,
en de functieschakelaar (13) op de achterzijde van
het toestel in de stand STEREO te plaatsen.
De aansluitmogelijkheden voor meerdere luid-
sprekers op één kanaal vindt u terug in de figuur
4–6. Bij samenschakeling van meerdere luidspre-
kers dient u in het bijzonder te letten op de correcte
polariteit (positieve en negatieve aansluitingen) en
dient u te controleren of de totale impedantie min-
stens 4Ωbedraagt.
5.2.2 Brugwerking
Bij brugwerking moet de impedantie van de luid-
sprekers resp. de totale impedantie van een luid-
sprekergroep minstens 8Ωen het maximumvermo-
gen minstens 400WRMS bedragen. Voor de
aansluiting dient u de BRIDGED-jack (8) in het
aansluitveld OUTPUT te gebruiken, en de functies-
chakelaar (13) op de achterzijde van het toestel in
de stand BRIDGED te plaatsen.
De aansluitmogelijkheden voor meerdere luid-
sprekers op één kanaal vindt u terug in de figuur
4–6. Bij samenschakeling van meerdere luidspre-
kers dient u in het bijzonder te letten op de correcte
polariteit (positieve en negatieve aansluitingen) en
dient u te controleren of de totale impedantie min-
stens 8Ωbedraagt.
5.3 Netaansluiting
Verbind de versterker ten slotte met de netstroom
(230V~/50Hz). Plaats de regelaars LEFT CH (2) en
RIGHT CH (3) volledig naar links tot in de nulstand,
alvorens de versterker in te schakelen.
6Werking
6.1 In- en uitschakelen
Om schakelploppen te vermijden, schakelt u de ver-
sterker van een audio-installatie steeds als laatste
aan. Op dezelfde manier schakelt u op het einde
altijd eerst de versterker uit. Na het inschakelen licht
de PROTECT-LED (1) gedurende ongeveer 3
seconden. Gedurende deze tijd wordt de soft start
geactiveerd als beveiliging van de luidsprekers.
De POWER-schakelaar (4) licht vervolgens op
evenals de LED STEREO of BRIDGED (1) naarge-
lang de ingestelde bedrijfsmodus [met schakelaar
(13)].
6.2 Het niveau instellen
Plaats bij brugwerking de rechter regelaar RIGHT
CH (3) helemaal naar links in de nulstand en stel
met de linker regelaar LEFT CH (2) het volume in.
Draai de linker regelaar resp. bij brugwerking beide
regelaars maar zo ver open als nodig is tot het
gewenste maximale volume bereikt is. De rode
LED’s CLIP L en CLIP R (1) signaleren oversturin-
gen van de versterker. Draai de regelaars in dat
geval iets terug.
6.3 Volumebegrenzer (limiter)
De versterker is uitgerust met een limiter die ervoor
zorgt dat het volume bij het opendraaien van de
niveauregelaars LEFT CH (2) en RIGHT CH (3) niet
toeneemt, nadat het maximale, niet-vervormde
niveau is bereikt. Zo vermijdt u vervormingen bij
hoge geluidsvolumes en beschermt u de aangeslo-
ten luidsprekers.
Opgelet! Zet nooit het volume van de versterker
uitzonderlijk hoog. Langdurige bloot-
stelling aan hoge volumes kan het ge-
hoor beschadigen! Het gehoor raakt-
aangepast aan hoge volumes die na
een tijdje niet meer zo hoog lijken. Ver-
hoog daarom het volume niet nog meer,
nadat u er gewend aan bent geraakt.
4.1 Instalación en el rack
Para instalar al amplificador en el rack se necesitan
2 unidades de altura = 89mm. Sin embargo, un es-
pacio adicional debe permanecer por encima y de-
bajo del amplificador para asegurar una ventilación
suficiente.
Para prevenir una sobrecarga del rack, el ampli-
ficador tiene que ser montado en la parte más baja
del rack. El plato delantero no es suficientemente
fuerte para una fijación segura. El amplificador tiene
que ser soportado adicionalmente por barras al lado
o por un plato de base.
5Conectar el amplificador
¡Todas las conexiones tienen solamente que ser
efectuadas o modificadas si el amplificador está
desconectado!
5.1 Entrada
Conectar la salida de un preamplificador o de una
mesa de mezcla a una de las parejas de tomas en el
panel INPUT [6,3 mm jack (5), RCA(6) o XLR (12)].
En modo puente, sólo el canal izquierdo (LEFT)
tiene que estar conectado. Las entradas balancea-
das XLR o jack 6,3mm deberían ser utilizadas con
preferencia porque una transmisión simétrica de la
señal propone una mejor supresión de las interfe-
rencias, en particular si los cables son largos. La
señal de entrada debería tener un nivel de línea.
5.2 Altavoces
En modo estereofónico el amplificador puede accio-
nar dos altavoces o dos grupos de altavoces. Puede
cambiarse en modo puente para suministrar a la
salida el doble de la potencia. Entonces el amplifi-
cador opera como amplificador de 1 canal. Sin
embargo, suministra 400WRMS a un altavoz de 8Ω
o a un grupo de altavoces de 8Ω.
Los altavoces tienen que ser conectados vía las
conexiones Speakon. Conectar el Speakon en la
conexión correspondiente (véase el capítulo 5.2.1 o
5.2.2) y girarlo a la derecha hasta que esté blo-
queado. Para desconectarlo, mover la seguridad de
bloqueo del Speakon hacia atrás y girarlo a la
izquierda.
5.2.1 Modo estereofónico
La potencia de salida más alta durante el modo
estereofónico se logra conectando altavoces de
4Ω. Sin embargo, también es posible conectar alta-
voces de 8Ωcon lo cual la potencia de salida dismi-
nuye ligeramente. Los altavoces deben tener una
capacidad de potencia de por lo menos:
altavoz 4Ω: 200WRMS
altavoz 8Ω: 150WRMS
Usar las dos conexiones RIGHT y LEFT (7) del
panel trasero OUTPUT para el modo estereofónico
y mover el selector (13) en el panel trasero del
amplificador a la posición STEREO.
Se muestran ejemplos de conexión para varios
altavoces a un canal en las figuras 4 al 6. Al inter-
conectar varios altavoces, comprobar las polarida-
des. Además, la impedancia total debe ser por lo
menos 4Ω.
5.2.2 Modo puente
En el modo puente la impedancia de un altavoz o la
impedancia total de un grupo de altavoces debe ser
por lo menos 8Ω; y la potencia real debe ser por lo
menos 400WRMS. Para la conexión utilizar la toma
BRIDGED (8) del panel trasero OUTPUT y mover el
selector (13) del panel trasero a la posición BRID-
GED.
Las figuras 4 al 6 muestran las posibilidades de
conexión para varios altavoces en modo puente. Al
interconectar varios altavoces, comprobar las pola-
ridades. Además la impedancia total debe ser por lo
menos 8Ω.
5.3 Alimentación
Cuando todas las conexiones están efectuadas,
conectar el amplificador a un enchufe (230V~/
50Hz). Poner a cero los potenciómetros LEFT CH
(2) y RIGHT CH (3) girando en el sentido contrario a
las agujas del reloj antes de conectar el amplificador
por la primera vez.
6Servicio
6.1 Conectar/desconectar
Para evitar ruido, siempre conectar el amplificador a
un sistema audio en cuanto todas las otras unida-
des se hayan conectado y desconectarlo nueva-
mente después del funcionamiento. La LED PRO-
TECT (1) se ilumina durante aprox. 3 segundos
después de conectar el amplificador. Durante este
tiempo está accionado el circuito temporizador para
proteger los altavoces.
El interruptor POWER (4) indica el funcio-
namiento; los LEDs STEREO o BRIDGED (1) indi-
can el modo seleccionado por el selector (13).
6.2 Ajustar los niveles
En modo puente poner el potenciómetro derecho
RIGHT CH (3) totalmente a la izquierda a cero y
ajustar el volumen unicamente con el potenciómetro
izquierdo LEFT CH (2). Girar el potenciómetro
izquierdo o en modo estereofónico los dos potenció-
metros hasta el volumen deseado. Los LEDs rojos
CLIP L y CLIP R (1) indican las sobrecargas. En
este caso, volver un poco atrás los potenciómetros.
6.3 Limitador
El amplificador dispone de un limitador: cuando los
potenciómetros de reglaje del nivel LEFT CH (2) y
RIGHT CH (3) están pulsados, el limitador verifica
que el volumen no siga aumentando una vez el nivel
máximo no distorsionado alcanzado. Evita así las
distorsiones para volúmenes elevados y los altavo-
ces conectados están protegidos.
¡Atención! No regular el volumen del amplificador
muy alto. Un volumen demasiado ele-
vado puede, a la larga, generar daños
de la audición. La oreja humana se
acostumbre a volúmenes elevados y
no los percibe como tal a la larga. Os
aconsejamos de ajustar el volumen y
no modificarlo más.
11
E
NL
B